Cryptowetten.nl

Het gaat veelal om een moeilijke interpretatie-oefening, zoals de rechtspraak en de rechtsleer dat veelvuldig aantonen. Ook op civielrechtelijk vlak is dat het geval. Hier stellen juristen zich vragen omtrent de kwalificatie van cryptovaluta. Kunnen cryptomunten al dan niet als geld beschouwd worden? Diezelfde vraag heeft immers heel wat gevolgen, zeker wanneer het grondig misloopt.

De belangrijkste gevolgen vinden we terug in het schadevergoedingsrecht maar ook een eventuele kwalificatie als inbetalinggeving kan wel eens roet in het eten gooien. Een consultatie van de recente rechtspraak en rechtsleer dringt zich op.

Is cryptogeld ook juridisch geld?

De status van cryptovaluta in het civiel recht is nog niet geheel duidelijk. Toch bracht de rechtbank te Overijssel in 2014 duidelijkheid.

Zo concludeerde die rechtbank dat Bitcoins niet als geld maar als ruilmiddel gezien moeten worden in de zin van artikel 6:114 Burgerlijk Wetboek. In navolging van dat artikel kan een betaling in Bitcoins immers niet als een girale betaling gekwalificeerd worden. Voor zo’n girale betaling moet het immers gaan om een (i) overschrijving en (ii) een ontvangst (iii) van een door een giro-instelling beheerd bedrag. Hier stond de kwalificatie van de giro-instelling centraal in de bepaling van de status van de Bitcoin: een aanbieder van meerdere wallets kan niet beschouwd worden als een giro-instelling en dus kunnen cryptovaluta niet als geld aanzien worden.

Bij de invoering van het nieuw Burgerlijk Wetboek heeft de Memorie van Antwoord het dan weer moeilijk bij het woordje ‘geld’ zoals het omschreven staat in artikel 6:112 Burgerlijk Wetboek. Dat artikel geeft aan dat het geld ter betaling van de verbintenis (bv. een koopovereenkomst) op het tijdstip van betaling gangbaar moet zijn in het land waar die betaling geschiedt. Met de Memorie van Antwoord in het achterhoofd beperkte de rechter zich hier tot de Europese verordening over de invoering van de euro en de toepasselijkheid van de Wet op het financieel toezicht. Op basis van die redenering werd aangenomen dat cryptocoins niet als wettig betaalmiddel kunnen worden gezien en dus geen geldelijk betaalmiddel zijn. Hier baseert de rechter zich nadrukkelijk op de definitie van een “wettig betaalmiddel” en niet op die van “gangbaar geld”. Diverse rechtsgeleerden waaronder Prof. Mr. W.A.K. Rank, hoogleraar financieel recht aan de Universiteit Leiden, volgen die redenering echter niet helemaal.

Kritiek vanuit de juridische literatuur

De juridische literatuur is het niet altijd eens met de meest recente vonnissen. In artikel 6:112 BW heeft de wetgever immers expliciet gekozen voor de formulering “gangbaar geld” in plaats van de formulering “wettig betaalmiddel”.

Dat zou volgens diezelfde rechtsgeleerden impliceren dat de wetgever bewust de ruimte heeft gelaten voor betalingen in vormen van geld waarbij de Staat niet aan de bron zou liggen. De Rechtbank van Overijssel gebruikte beide termen echter als synoniem, terwijl dat volgens hen niet noodzakelijk synoniemen hoeven te zijn.

Volgens hen was het beter geweest als de rechtbank onderzocht of Bitcoins al dan niet als ‘gangbaar geld’ beschouwd kunnen worden. Dat verheft de juridische vraag tot een maatschappelijke onderzoek: is een betaling in Bitcoins maatschappelijk gangbaar? Het feit dat Nederland een koploper is op vlak van cryptobetalingen en talloze winkels en restaurants het intussen als betaalmiddel accepteren, is hier belangrijker dan de vraag of het al dan niet gaat om een zogenaamd wettig betaalmiddel.

Diezelfde rechtsgeleerden reageren echter vooralsnog negatief op die laatste vraag. Om te spreken van ‘gangbaar geld’ zouden immers duizenden tot tienduizenden winkels het als gangbaar betaalmiddel moeten accepteren. Dat is vooralsnog niet het geval. Echter laat deze redeneermethode volgens hen wel de noodzakelijke ruimte om toekomstige maatschappelijke evoluties juridisch efficiënter op te vangen.

Tot slot relativeren zij ook die laatste stelling. Er zijn immers ook heel wat andere vragen die nog onbeantwoord blijven. Moet het bij “gangbaar geld” immers gaan om een betaalmethode dat ook een niet-digitale vorm kan aannemen, zoals biljetten of muntstukken? Impliceert een betaalmiddel automatisch een link met een creatie van een nationaal of internationale overheid, zoals ook de rechtbank te Overijssel impliceerde? Zolang die vragen onbeantwoord blijven, is een discussie ten gronde allesbehalve eenvoudig en blijft het vaak beperkt tot uiteenlopende theoretische afwegingen.

Gevolgen voor het schadevergoedingsrecht

Aangezien cryptomunten niet als geld gekwalificeerd kunnen worden, zijn er ook gevolgen op het niveau van het schadevergoedingsrecht. De regels voor een betaling in geld zijn immers anders dan die voor een ruilmiddel.

In het eerste geval zou een bedrogen koper immers een schadevergoeding kunnen vorderen voor het verlies dat hij heeft geleden door het verzuim van de koper om tijdig te betalen. Op basis van artikel 6:125 BW kan de verkoper zich dan op de koerswaarde van het geld beroepen, op voorwaarde dat het conform het tweede lid niet gaat om een betaling in Nederlands geld. In dat geval staat de schade vast en behoeft dat weinig discussie.

Bij een ruilmiddel is het inroepen van dat artikel echter niet mogelijk. Hier kan de koper dan ook niet rechtstreeks een schadevergoeding vorderen voor eventuele verliezen ten gevolge van koersverschillen gedurende de periode van laattijdige betaling. Ook titel 7B van boek 7 Burgerlijk Wetboek is niet van toepassing.

Uiteraard blijven de klassieke schadevergoedingsregels wel tot de mogelijkheden behoren. Hier zal de schuldeiser de renteschade echter zelf moeten aantonen, de nodige bewijzen moeten verzamelen en een en ander moeten onderbouwen. Dat brengt dan weer een ruimere bewijslast met zich mee.
Een bijkomstig gevolg is tot slot dat een betaling in cryptovaluta enkel mogelijk is indien de schuldenaar van de schuldeiser de toestemming krijgt om de betaling desgevallend te verrichten. In het andere geval is enkel een betaling in ‘gangbaar geld’ mogelijk. Dat brengt ons eveneens tot de discussie omtrent de betaling en de inbetalinggeving.

Hoe vindt een betaling in cryptovaluta juridisch plaats?

In de praktijk vindt een betaling in cryptovaluta plaats door een elektronisch ‘bestand’ aan de begunstigde te verschaffen, kortom: door de digitale coins van wallet naar wallet te verzenden.

Op juridisch niveau is de kwalificatie van de betaling echter minder eenvoudig. Juristen stellen zich voorafgaand steeds de vraag of diezelfde overdracht gezien moet worden als een betaling of als een inbetalinggeving (art. 6:45 BW). Die kwalificatie heeft immers belangrijke consequenties voor de rechtsgevolgen die erdoor ontstaan.

Betaling versus inbetalinggeving

De verschillende rechtsgevolgen tussen de betaling en de inbetalinggeving laten zich eenvoudig in de praktijk vertalen. Stel bijvoorbeeld dat een schuldenaar een overeenkomst sluit met twee verkopers van een kunstwerk, namelijk personen A en B. De schuldenaar moet dan 10 Bitcoins betalen om het kunstwerk te verkrijgen.

Indien we spreken over een betaling, volstaat het dat de schuldenaar de 10 Bitcoins naar persoon A verzendt. Persoon B zal dan A moeten aanspreken om zijn aandeel hierin te ontvangen. De schuldenaar is van zijn verplichtingen ontheven, ook wanneer persoon A zijn verplichtingen ten opzichte van B niet nakomt en met de noorderzon verdwijnt.

Spreken we van een inbetalinggeving? Dan is dat niet het geval. Hier moet de schuldenaar immers betalen in functie van het aandeel in het gemeenschappelijk vorderingsrecht. Zijn beiden voor gelijke delen eigenaar van het kunstwerk, dan moet de schuldenaar 5 Bitcoins overmaken aan persoon A en 5 Bitcoins aan persoon B. Maakt de schuldenaar in alle onwetendheid 10 Bitcoins over aan persoon A? Dan zal persoon B zal nog steeds de schuldenaar kunnen aanspreken voor zijn 5 Bitcoins. De schuldenaar kan uiteraard nog steeds de helft van zijn inbetalinggeving bij persoon A opeisen, tenzij die uiteraard met de noorderzon verdwenen is.

Wanneer spreekt men van een betaling?

Men zal civielrechtelijk spreken van een betaling wanneer de schuldeiser zijn toestemming gaf voor zo’n vorm van betaling. Stel bijvoorbeeld dat de partijen een overeenkomst sloten waarbij ze beiden akkoord gingen met een betaling van tien Bitcoins aan een benoemde wallet. In zo’n geval primeert de onderlinge overeenkomst. Voor de schuldenaar is dat uiteraard de meest gunstige regeling.

Wanneer spreekt men van een inbetalinggeving?

We spreken van een inbetalinggeving indien de schuldeiser niet akkoord ging met een betaling in Bitcoins, zoals reeds eerder aangegeven.

Een bijzondere situatie vinden we wanneer de leverancier nog vóor de totstandkoming van de transactie een betaling in Bitcoins publiekelijk heeft geaccepteerd, bijvoorbeeld door op de website te vermelden Bitcoins als betaalmiddel te aanvaarden. Denk bijvoorbeeld aan de aanwezigheid van een logo op de homepagina. Alhoewel rechtspraak hier nog geen duidelijkheid heeft verschaft, nemen rechtsgeleerden aan dat hier geen sprake is van een vervangende prestatie. De verbintenis blijft dan beperkt tot de betaling van een geldsom.

Een betaling in Bitcoins is in dit geval ook een inbetalinggeving en geen betaling, met alle gevolgen die hieraan verbonden zijn.

Noot: Bovenstaande redenering geldt enkel indien cryptovaluta niet als geld beschouwd wordt. Mocht de wetgever hier in de toekomst toch van afwijken, geldt deze redeneermethode dan ook niet langer.

In een (crypto) wereld waar veel onduidelijkheid heerst over onder andere de juridische en administratieve kant, wil ik middels CryptoWetten.nl duidelijkheid geven over hoe het echt zit.

View Comments

Er zijn momenteel geen reacties.
Volgend bericht